>>>>>>>Terug naar het overzicht van alle voorstellingen van toneelgroep SAGEZO
Tijdens het 40e jarige bestaan van de kerk in Herfte-Wijthmen (1943-1983) werd er tijdens het feestelijk jubileum op zaterdag 26 mei 1984 een toneelstuk opgevoerd met als titel “40 jaar wel van Wee.” Dit toneelstuk, hieronder aangegeven, werd opgetekend uit de monden van de parochianen tijden een (aantal) sessies in het parochiehuis te Herfte-Wijthmen. Om de teksten wat toegankelijker te maken zijn ze voorzien van de nodige foto’s van de hoofdrolspelers in die 40 jaar alsmede enkele foto’s van de vertolkers van het toneelstuk. Theo v.d. Vliet wist het aangereikte materiaal tot een prachtig toneelstuk om te vormen, waarin we een indruk krijgen over de toenmalige geschiedenis van de Kerk “Maria van Altijddurende bijstand” te Herfte-Wijthmen. Tijdens dit toneelstuk werden ook enkele liederen hierop betrekking hebbende gezongen, de teksten hiervan waren van Flip Trooster en staan op de laatste pagina aangegeven.
Overzicht bedrijven:
1e bedrijf:
Lied: “Op een plek stil en verlaten”
Acte 1. Huiskamer van Herman’s familie.
Acte 2: Ingang noodkerk: Lied “Wat men daar in W. verwachte”.
Acte 3: Koffietijd ’s-Avonds.
Acte 4: Op het schoolplein.
Acte 5: Zondag naar de Hoogmis.
Acte 6. Bij Logtenberg. Lied: “Toen ik werk aan de landweg dee”
Acte 7: Bij ’n landweg. Lied: “’t is de plicht dat iedre jongen”
Acte 8. Huiskamer van Herman’s familie.
Acte 9: Ontmoeting.
Acte 10 Gevel, nieuwe kerk met omgeving.
Acte 11. Huiskamer van Herman’s familie.
2e bedrijf:
Acte 1: “En Kolkman kwam na pastoor van Wee”
Acte 2: Iemand zit te vissen.
Lied: Oh, ’t was fijn, Oh ’t was fijn.
3e bedrijf;
Acte 1: Ontmoeting.
Acte 2: Huiskamer Herman’s familie.
Acte 3. Nieuwe kerk met omgeving.
4e bedrijf: ’n koe wordt gemolken.
==================================
1e BEDRIJF
Acte 1: Huiskamer, tafel, 4 stoelen, een wieg
Voorafgegaan door lied 1.
Moeder Herman : Muj ook koffie Moe?
Opoe Herman: …….
Moeder : (harder) Muj gien koffie Moe?
Opoe: (korzelig) Joa, joa
Moeder Herman: (in de wieg kijkend)
En hoe gaat ’t dan met onze kleine Teun? Oh, hij slaapt toch zo lekker. Muj nouw koffie moe? Opoe: Joa, dat ek toch al ezegd.
Moeder H. : (gaat af )
Herman ( 14-jarige jongen)
dooch opoe,
(schreeuwt in haar oor) dooch opoe.
Opoe: Ik verstoa je wel, ie oeft niet zo to schreeuwen.
Herman: Ik schreeuw omda’j niks terugzei.
Opoe : (moppert wit voor zich heen)
Herman: wet moppet ie nou toch weer , is va d’r niet?
Opoe:
Herman: Ik vroage of Va d’r niet is.
Opoe: Oe vader hef ezegd dat ie een vergadering had van de kerke beej Meiberg.
Hij kump zo en ie mossen mer vast beginnen met melken.
Herman:Dear dan wel eerst koffie heur.
(vader, Herman en moeder komen tezamen binnen, moeder met koffie)
Moeder: Dus ’t geet toch deur?
Vader tot Herman: Zo Herman, hoe ging ’t op school?
Herman: Oh, best, maar wij hadden niet teveel te doen en meester Bisschop was goed te passé.
Vader: Dan kun ie morgen mooi thuus blieven um met te helpen.
Moeder: (tot vader) Dus de deken was ’t d’r ook mee eens?
Vader: Joa, de deken van Zwolle hef ezegd, as jullie land hebben veur een kerk en een begraafplaats, dan mag ‘t.
Moeder: Heur ie dat moe, wie kriegt toch een eigen kerke in Wijthmen, ’t geet deur.
Opoe (nors): Woar is dat goed veur? ’t ging toch best bij de Cyriacusparochie in Hoonhorst met pastoor Bloem.
Moeder: Joa, dat wel, met ’t was ’n ende weg.
Vader: As wij ’t niet doen, dan moeten ze de kerk in Hoonhorst gaan vergroten, nou dan kunnen wij toch beter hier onze eigen kerke bouwen?
Opoe: Maar hier bint toch te weinig katholieken veur een kerk?
Herman: Moar wel hele goeie (gelach)
Vader: Opoe hef geliek, in Wythmen zelf zijn we met te weinig katholieken, moar doarumme komtHerfte d’r ook bij.
Opoe : Herfte?. Willen zie dat? dat willen zie toch nooit niet?
Vader: As het niet te ver weg is veur ze, dat hef Willem Beltman ezegd en die was er ook bie.
Opoe: Beltman uut Herfte?
Vader: Beltman uut Herfte. Maar Jan Meiberg heeft toen gezegd dat de erven Mulder-Meiberg twee bunder grond beschikbaar willen stellen voor de nieuwe karke ..
Moeder: 2 bunder, zo maar voor niks?
Vader: Zo maar voor niks en da’s ook nog mooi op de grans tussen Herfte en Wythmen, dus Herfte kan tevreden zijn.
Opoe: ze zijn gek (nijdig voortwerkend)
Met de stadsen omgaan, dat ken niet.
Vader: En Jan Meiberg het ook ‘zegd, dat de noodkerk zo lang in zien schure kan, tot de nieuwe kerk klaar is.
Moeder: De noodkerk, in zien schure? en woar mut ie zien koeien dan allemoal stallen?
Vader: Hij wil minder koeien gaan houden: hij het er genoeg van zei ie.
Opoe: (hoofdschuddend) D’r is niet eens een weg, van Herfte uut noar Meiberg.
Ze mutt’n er eerst helemoal om heen en dan weer terug.
Vader : Ook daar is aan gedacht.
Ze willen vanuit Herfte een fietspad aanleggen, dwars door de weilanden naar Meiberg toe naar de Erfgenamenweg, vanaf Vogelzang.
Opoe : Maar dan moeten ze over ‘t land van Boer Warner en die is anders denkende.
Vader : Een anders denkende is niet per se een slecht denkende.
Opoe: (zwijgt nijdig)
Vader :Ze hebben het er al over gehad met boer Warner: die vindt ’t best.
Opoe :Dan is die ook gek.
Vader: Nou, zo gek ook weer niet, later als er een verharde weg voor in de plaats komt wil ie er wel goeie grond veur terugkrieg’n, het ie ‘zegd.
Opoe : Ze benne allemoal gek.
Herman: Moar dankzij die gekken, zijn we de Herftenaren wel éénslag veur opoe, dankzij hen komt de nieuwe kerk in Wythmen en niet in Herfte.
Opoe : (luistert niet)
Nee, dat kan niet goed goan, de buurman van de Herfte-kant is nog nooit bie ons over de vloer e’ west. En de buurvrouw ook niet. Zie kiek’n up ons.neer, zeg ik je.
Moeder: Dat komt omdat zie bie een andere buurtschap horen, moeder, dat weet ie best.
Opoe: En zie hebben ook vulle meer centen as wie.
Herman: Moar vulle minder mopperpotten.
Vader:(streng)
Herman: jij goat nu noar de koeien, ik kom zo.
====== Acte 2.
Achter decor: ingang noodkerk, boven deur spreuk: “Vindt u ons kerkje fijn, hoe groot zal dan uw offer zijn?” Bord: Parochie van O.L.Vrouw van Altijddurende Bijstand.
Personen: Opoe, vader en moeder van Herman, Dirk, Herman’s vriend en diens ouders en Willem, een andere vriend, allen in klederdracht met neepjesmutsen en op klompen.
Willem: strakkies kommen die lui van Herfte ook.
Herman: Over ’t Eierpad .
Dirk:’t zal mij benieuwen hoe dat gaat, ’t zijn geen boeren zoals wij.
Willem: Stadsen met kouwe kak, bedoel je zeker.
Dirk: Ze kijken op ons neer, ze vinden ons domme boeren.
Herman:Maar ze zijn zelf toch ook boer.
Dirk:Maar dan wel stadse boeren.
Herman: dat bestaat niet, ie bint boer of ’n stadsmens, maar daar tussen in bestaat niks.
Willem :Ik moet lachen dat de nieuwe kerk hier inWijthmen komt, nu moeten die van Herfte hierheen, inplaats van wij naar hen.
Dirk: Maar Herfte heeft zich toch weer op de voorgrond weten te plaatsen, ze hebben ’ttoch maarover de kerk vanHerf te-Wijthmen.
Herman :Dat kumpomdat de H van Herfteeerder staat in ’t alfabet dat de W.van Wythmen, dat heeft Meester Bisschop jou al jaren lang inje houten kopproberen te prenten.
Dirk:Dat geloof ik niet.
Herman : Dus volgens ou zou Herfte een naam gekozen hebben beginnend met een H, omdat die letter eerder in ’t alfabetkomt dan de W.van Wythmen?
Dirk: vast en zeker, ja hoor.
Willem: dan heb jij van huis uit ook een goeje naam meegekregen.
Dirk: Hoezo?
Willem: ie heeten toch Dirk?
Dirk: nau wat zol dat?
Willem: Dirk, met de D van dom, domme hals, domoor.
Dirk : Wacht, ik zal oe(lopen elkaar lachend achterna)
Vader van Herman: Nou mensen, ik zie ze van Herfte al komen, doar over ’t Eierpad, achter mekare, net een koppel koeien, kom wij gaan vast naar binnen.
Herftenaren: (wat stadser gekleed,geen neepjesmutsen, geen klompen)
Vrouw 1 : Moeten we dáárin, is dat de kerk?
Vrouw 2 : ‘t is een schuur maar binnen is’t wel mooi hear.
Mooie banken van hout van landgoed Vilsteren van de familie Kremers.
Vrouw 1 : Maar ’t blijft een schuur.
Man 1: Ik was geloof ik liever in de stad blijven kerken in de Michaelkerk.
Ik ken hier geen mens; alleen bakker Israel en smit Pot.
Man 2 : aar je moet toegeven; ’t is aardig dichterbij envoor de kinderen was ’t een eind hoor.
Man 1: Je weet toch dat meester Bisschopvan de Poppen-allee-school hier achter zat, hij heeft te weinig leerlingen en daarom wil hij ook die van Herfte er bij zien te krijgen.
Man 2 ; Het valt best mee met jouw kennis van Wythmen, meester Bisschop is al de derde naam die je kent.
Vrouw 1: Kom, we moeten op tijd zijn.
Vrouw 2: (werpt blik naar binnen)
’t lijkt wel een nonnen-klooster met al die witte mutsen.
Vrouw 1 : Wat je zegt (lachend tot de mannen) kijk maar uit: Jullie komen in een klooster terecht.
Man 2: Kom, ’t is de hoogste tied, kom jongens naar binnen.
(Allen gaan naar binnen en lied 2 wordt gezongen)
=====Acte 3: koffietijd
Het is koffietijd ’s avonds: men zit zwijgend bijeen opoe, vader, moeder, Herman.
Moeder: Zondag mut de Hoogmis is het bankenpacht, vader, weet ie dat wel?
Vader: .. (bromt alleen wat)
Herman: bankenpacht, wat is dat?
Moeder: weet je dat niet? Dat was in Hoonhorst toch ook zo?
Dat de banken in de kerk verhuurd worden. Ze hebben het hier alleen een poar moand uutgesteld, om de mensen wat to loaten wennen aan de nieuwe kerke.
Op de foto: Annie Kieftebeld-Vosman (Opoe), Marcel Poppe (Herman), Tinneke Kouwen (Moeder) en Herman Hülsmann (Vader)
Herman: Dus je kunt niet overal vrij meer goan zitten?
Moeder: In het grootste deel niet meer, nee, alleen achterin.
Herman: Hoe geet dat dan? doet de pastoor dat? Gaat ie op een tafel staan?
Moeder: Dat weet ik niet, dat moet ie moat aan vader vragen, wij vrouwens bint doar nooit bie.
Herman : vader, hoe gaat dat met die bankenpacht?
Vader: (met tegenzin)
Ongeveer as bie een veiling, jongen. Veurin de karke staat een afslager: zij hebben daar Kortstee veur evroagd, die dee dat ook in Hoonhorst altied.
Herman: moat hoe doet ie dat dan? gaat ie de rijen of en vraagt ie dan, wie wil die ploats en wie die?
Vader: Hij geet veur in de karke stoan en wie goan allemoal in de banken zitten, en dan begint ie…
Opoe: (zonder op te kijken)
maar de pastoor brengt eerst het Allerheiligste naar de pastorie.
Vader: (rustig) ja, onze lieve heer zou anders de afslager en de kerkmeesters de kerk uut jagen.
Herman: nou (ongeduldig) , nou weet ik nog niet precies hoe het gaat.
Vader: Gewoon as bie een veiling, zeg ik hij, Kortstee roept stuk veur stuk de banken af.
Hij zegt bijvoorbeeld, bank 1, plaats 1 vijftig gulden, wie?
En dan steekt iemand zijn hand op. Wie biedt er meer, vraagt ie dan.
En as niemand meet biedt… PATS met de hamer, dan is de plaats veur hem en de kerkmeester noteert zijn naam.
Herman: de rijkste boeren en de notabelen zitten dus voorin.
Moeder: De beste ploatsen zijn aan de hoofdgang, niet vader,daarna komen die aan de zijgang en als laatsten die er tussenin,in het midden van de kerk…
Vader:…. (reageert niet )
Moeder: (na een tijdje, terwijl ze aan zijn mouw trekt)
Weet ie wel, welke ploatsen wij willen , heb ie dat wel goed in de kop ezet?
Moeder: Ik wil wel aan het hoofdpad blieven zitten, vader, het liefst woar wie de laatste tied altiedzaten, zo’n bettie in het midden van de karke,dat is mooi genoeg, voor lui zoals wie bint.
Opoe: Dan kiek’n wie ’t hele joar tegen die vette ruggen an.
Vader: Welke vette ruggen?
Herman: opoe bedoelt die van onze Herfter-buren, niet opoe?
Moeder: moeter toch, die zitten aan de andere kant van de hoofdgang.
Opoe: moat wel een stuk veur ons.
Moeder: twee rijen moar.
Opoe: dat is drie rijen teveel!
Moeder: ie moet wel bedenken, moeder, hoe verder noar veuren, hoe duurder.
Opoe: ie kunt mien spoarcenten gebruiken, as het moet.
Herman: doar keup ik liever wat anders veur, opoe.
Opoe : houie d’r buten, snot j ong
Moeder: de ouders van Gerrit, stoan er veul slechter veur moeder, die zitten ernaast
Opoe: waarnaast?
Moeder: naast die Herfter buren van ons, die zitten precies in het midden, die kunnen geen kant uut.
Opoe: eigen schuld
(Vader staat op en vertrekt met een gebaar naar Herman, (Herman volgt.)
Opoe: Ik wou dat ik er bie was, dan wist ik het wel.
Moeder: Zegt u er maar niets meer over, moeder, vader het ’t er al moeilijk genoeg met.
Acte 4
(Dirk en Herman zijn aan het knikkeren in korte broek op de speelplaats van de school)
Dirk:
Oef, wat was pastoor van Wee kwoad, ik was blij dat ik mien katechismus-vroagen wél kende.
Herman: o, ja.
Dirk: Zag ie dat, hoe ie die Jan een klap op de kop verkocht, Woont die niet vlak bie jullie, an de Harfte-kant?
Herman: En zit ie niet naast jullie in de karke, (grinnikt) ,ie ving veur mi j de klap op.
Dirk: Hoezo?
Herman: Ik heb nog nooit mien katechismus geleerd.
Dirk: sstt…… doar heb je hem (Jan komt op)
Jan: mag ik meedoen? (Dirk en Herman spelen door alsof ze niks horen)
Jan: of ik mee mag doen, vraag ik.
Herman: wie is deze stadse meneer op schoenen: ken je hem?
Dirk: Hij lijkt wel op die jongen die van de pastoor een klap veur de kop kreeg.
Herman: effe kieken, joa, zien kop is zo rood as een biet.
Jan: (tot Herman) Zeg ie moat niks, ie mag blij zijn dat ie niet de beurte kreeg.
Dirk: Eerst uut Harfte komen.
Herman: en dan nog brutaal zien, ook nog.
Jan: stikken jullie dan, ik ga dáár wel moe doen. (verdwijnt)
Dirk: mien ouders ergeren zich verschrikkelijk aan die lui. ze gooien altied net iets meer in de collectezak, ze galmen net iets harder mee in het lof en ze goan altied veur ons te communie.
Herman: nogal wiedes, as z’ie aan dehoofdgang zitten en jullie ernaast… Maar zeg eens, wouen jullie eigenlijk niet op die ploatsen van hen zitten?
Dirk: natuurlijk
Herman: hoe komt dat dan, dat zij doar zitten?
Dirk: ze zaten doar al vanaf het begin, meteen a1, mien voader zei, het was al gewoon vear hij het goed in gaten had.
Herman: as jouw vader die ploatsen wil, dan biedt ie straks bij de bankenpacht toch gewoon hoger.
Dirk: hij zit er wel an te denken, moeder wil persé an de gangkant zitten en ’t liefst an de hoofdgang.
Herman: as ie het wil, moet ie het toch doen.
Dirk : Hij is alleen bang dat de prijs te hoog giet worden, dat ie er tegen op moet bieden.
Herman: (slim) weet ie wat ik zou doen, as ik oe voader was? Ik zou eerst flink tegen die lui op bieden en as de prijs goed hoog is, dan zou ik mie terugtrekken, dan heb je die lui mooi tuk ekregen.
Dirk: en wat mutten wie dan?
Herman: dan zou ik aan de zijgang goan zitten, dat scheelt een stuk en dan zit je er ook niet meer naast. (de schoolbel gaat)
Dirk: ie bint een slimmerik, ik zal het aan voader veurstellen, vlug, anders wordt meesterBisschop óók nog kwoad.
=====Acte 5
(Opoe zit weer in haar hoekje , in haar stoel; Herman komt grinnikend binnen)
Herman : is voader al terug?
Opoe: (zonder op zijn vraag to reageren) wat zit ie toch te grinniken, ie voert zekers weer wat in oe schild.
Herman: en weet ie ook wat?
Opoe: (naait nijdig door)….
Herman: Ik heb uw zwarte kous met spoarcentjes gevonden.
Opoe: (vliegt op) Geef terug, kwajongen.
(zwaait met breipennen, dan beseft ze voor de gek gehouden te worden) Ie ook altied met die flauwe grappen.
(Vader en moeder komen binnen, de laatste met koffie)
Moeder: Ie bent zeker wel toe an een lekker bakkie koffie, voader?
Opoe: (zonder op te zien) Hoe is ’t gegaan, zien wie de buren gepasseerd?
Moeder: Eerst koffie, moeder, hij zal ’t oe straks wel vertellen
(ieder kijkt toe, hoe vader een flink plak koek en een kop koffie naar binnen werkt)
Vader: Wie hebben onze ploatsen behouden, krek wat ik gedacht had, behalve Herman, die zit schuin vear ons, het kon niet anders.
Opoe: En die lui uut Harfte?
Vader: Die hebben andere ploatsen ekregen.
Opoe : En woar dan?
Vader : (neemt nog een slok) vlak vear ons.
(stilte)
Opoe: Ik goa niet meer noar de karke, nooit meer!
(weer stilte)
Herman: Wie zitten er dan op hun plaats? Ze zaten toch an de andere kant van de hoofdgang?
Vader: (schudt eerst een tijd lang zijn hoofd)
We hebben wel even gelachen, doar in de karke, gelukkig was Onze Lieve Heer door pastoor van Wee weggebracht. De vader van Dirk wou die ploatsen van onze buren ook en die dee dus een hoger bod en toen gingen onze buren doar weer bovers uut en toen bood Dirk’s voader nóg hoger en toen, begint weer to grinniken bij de gedachte, trok de buurman zich terug. ’t was geleuf ik niet helemaal de bedoeling van Dirk’s vader joa, joa, slimme lui bennen ‘ wel die buren van ons, maar toch ook best geschikt.
Herman: Dus ik zit naast hun.
Vader: Ja, je zit naast hun zoon.
Herman:
Jan: ?
Vader: Dat kan wel, zo heet ie, geleuf ik, ze zagen dat ik één ploats tekort kwam, toen zei onze buurman dat mien zoon wel zolang bie hun kon goan zitten, omdat hun oudste zoon toch in het koor zingt van meester Bisschop.
Herman: Ik goa doar niet zitten. (staat kwaad op en loopt weg)
Opoe: As ik nog goed lopen kon, was ik ook kwoad weggegoan.
Moeder: Acht moeder, ie mut eerder blij zijn, ie kunt ’t geld in de olde kouse houden, Dirk zien ouders niet.
Vader: Als hij niet wil, moet ie maar naar de vroegmis. (staat ook op)
=====acte 6 1946,
(donker op toneel, achtergrond een gordijn (neutraal).
Een wekker loopt af, een klok begint to slaan, weer een wekker, alles loopt en slaat door elkaar, een klokkenwinkel.
Herman: (komt op met een schop en wacht en luistert) kom es met, mut je dat es horen!
Jan: (komt ook op met een schop en luistert) hoor ie dat, woar komt dat vandaan?
Herman: Dat komt beej Logtenberg weg, beej vader Hein.
Jan: Heeft die dan een klokkenwinkel bij zien boerderij?
Herman: Nee, die klokken bint niet van wader Hein, die bij hem inwoont, die is klokkengek.
Jan: Wat is die?
Herman: Das ‘n klokkengek, die pastoor, hij heeft meet dan 35 klokken op z’n kamer, hij repareert ookklokken.
Jan: Heeft ie zoveel klokken…….., ik wou da’k zoveel klokken had, dan kwam ik nooit meer te laat.
Herman: Weet ie dan nou hoe laat ’t is?
Jan: Nee, het klonk teveel door mekaar.
Herman: (lachen)
Nou dan, één klok is zat astie maar goed is.
Jan: Hoe geet ’t eigenlijk met de kerkweg, ik bin d’r al een week niet geweest.
Herman: Dat zul je zowel zien, ’t schiet aardig op, iedereen werkt mee, zelfs die van Herfte (1achend tegen Jan) maar ’t is dan ook in jullie eigen belang, korterbie en niet over een zandweg.
Jan: ’t is juist in júllie belang, as wij niet naar jullie karke komen, dan komt die nieuwe kerk d’r helemaal niet.
Herman:Wat een kapsones.
Is er eerst apart voor jullie een pracht van een fietspad……..
Jan: Een zandweggetje, bedoel je, modderig in de winter en mul in de zomer
Herman: ..,..aangelegd en nu zijn (benne) de dames en heren uit Herfte nog niet tevreden.
En ze willen ook niet gewoon een verharde weg, nee, een laan willen ze, de Herftelaan (spuwt)
Straks willen jullie ook nog een vliegveld (Jan grinnikt alleen)
Zeg, weet ie hoe ’t komt, dat wij de weg zelf mutt’n aanleggen, dat de gemeente Zwollekerspel dat niet doet…
Jan: De gemeente doet welwat: de burgemeester het gezegd as jullie voor de verhoging van ’t wegdek, zorgen, zorgen wij voor de verharding.
Herman: Ja, maar, woarum doen ze niet alles?
Jan: Omdat dat te duur veur ze is en omdat het ons idee was.
Herman: Fout, omdat ze geld over willen houden, veur as jullie een vierbaans weg gaan eisen……………
Jan:Nou hebben wie net vriendschap gesloten en noe kriegen HarfteenWijthmen alweer ruzie, wee- ie wat ik denk, Julie kunt ’t niet velen dat wie in de karke vóórjullie zitten.
Herman: Denk je dat jullie meer centen hebben als wiej?
Jan: dat weet ik wel zeker.
Herman: Dat je daarom in de karke vóór ons zit, omdaj meer bankenpacht kunt geven.
Jan: Ja………
Herman: Dan begriep ie dus niet woarom wie die goedkopere plaotsen achter jullie hebben genomen?
Jan: Waarom dan wel?
Herman: Dan kunnen wie jullie beter in de gaten houwen!
Jan: (lachend) Nou begrijp ik waarom ie nooit naast miej wil zitten. Maar kom op, an ’t werk. Wiej mutten een flinke portie kiepkarren vol gooien. Ik heb ’t mien vader beloofd. (ze beginnen te lopen)
Herman: Kijk ’t wordt al licht, straks bint de andersdenkenden nog eerder an ’t werk as wiej.
Jan: De andersdenkenden?
Herman: Ja, die werken ook met, iedereen die tijd heeft doet mee….
Jan: één hup
Herman: één hup
Jan: één, hup, één
Herman: Stop niet te vlug, wie mutten gelieke op goan. De bijdragen van Harfte en Wijthmen mutten precies geliek blieven. Herfte, één kerkmeester, Wijthmen, ook één Herfte, één kerkbestuurslid, Wijthmen ook één en Herfte een schup (geeft er één tegen Jan zijn achterste)
Jan: Dan kriegt Wijthmen er ook één (Herman rent keihard weg, Jan er achter aan.)
Lied no: 3
(gezongen door mannen met schoppen en een kiepkar.) Toen ik werk aan de zandweg dee
===== 7e acte 1950
(Het is 7 jaar later, een landhek met prikkeldraad)
Teun : (8 jaar, huilend op de grond)
Willie: (8 jaar met melkbusje, loopt op de jongen toe)
Wat is dat, je bloedt, ben je tegen ’t prikkeldraad gevallen?
Teun : Nee,,,. (snik) gegooid,….
Willie: gegooid, door wie wie heeft dat gedaan?
Teun: Jongens uut Harfte
Willie: hebben jongens uit Herfte jou tegen het draad gegooid?
Teun: snik snik
Willie: maar waarom dan?
Teun: omdat ik van Wijthmen ben…
Willie: gooien ze je tegen prikkeldraad omdat je van Wijthmen komt?
Teun: (heel stoer) Wiej doen ’t ook met hun. Wij vechten altied met elkaar op school en dan komt meester Bisschop d’r tussen, maar jij zit toch niet op de Jozefschool, bij ons?
Willie: nee, ik zit op de christelijke school Hoe beet jij eigenlijk, ik heet Willie.
Teun: Ik heet Teun.
Willie: Hier mi jn zakdoek, ’t bloedt zo.
Teun: (deinst terug) doe maar niet, je bent een andersdenkende en daar mag ik eigenlijk niet mee praten.
Willie: Andersdenkende, wat is dat?
Teun: je gaat niet naar onze kerk en je zit niet op onze school. Willie: maar ik heb wel een schone zakdoek en dat helpt tegen ’t bloeden. Ik doe je geen kwaad en eehik zal niks tegen dominee zeggen.
Teun: au..
Willie: (spuugt op de zakdoek) ’t moet schoon, anders gaat ’t zweren.
Teun: (springt op en wil weg)
Willie: Waar moet je heen?
Teun: Naar de pastoor, oefenen voor misdienaar en de pastoor is heel streng.
Willie: Wat is dat “misdienaar”.
Teun: Dat begriep ie toch niet. Een misdienaar is iemand die de pastoor helpt in de kerk.
Willie: Waarmee dan?
Teun: met alles, missaal aangeven, wijn en water inschenken. Willie: drinkt jullie pastoor wijn in de kerk?
Teun: zie je wel, dat begrijp jij niet, maar ik moet d’r naar toe. Pastoor van Wee kan heel kwaad worden as je te laat komt, nouw, doe-oech.
Willie : doch (kijk hem wat zwaaiend achterom)
Lied no: 4
’t Is de plicht dat iedre jongen…………….
===== 8 e acte
Het begintafereel
Tafel met stoelen er om heen, opoe, die wat apart zit to breien. Herman komt op zijn tenen binnen, nadert haar van achteren om haar te laten schrikken.
Herman:
Opoe: (mopperig als altijd) Hou op, kwajongen. (daagt haar voor de gein uit, in vechthouding)
Herman: Wat bent U toch een olde mopperpot, vooruit opoe, vechten?
Opoe: laat me met rust.
Herman : eerst een potje vechten (geeft haar een zacht tikje) nou is het uw beurt (als ze niet reageert, geeft hij zichzelf een tik) Au, die was raak, dat zal ik U betaald zetten, zo’n oud mens en dan zo uithalen, au, au.
Opoe: (half streng, half lacherig) ga toch zitten, gek, en hou je rustig.
Herman: Nou zegt U oak nog “gek”, dat neem ik niet, dat neem ik niet. (Jan komt binnen) Dag buurman, hoorde je dat, opoe noemde mij een “gek”, moet ik da t nemen?
Jan: Ze heeft gelijk, goed gedaan hoor, opoe!
Herman: Ja, ja, en dan nog de partij van opoe kiezen ook, trekt U zich maar_ eerst de preek aan van pastoor van Wee.
Jan: (gaat lachend zitten) De duivel gaat door de kerk, heeft hij gezegd, pastoor van Wee. Hij beef t donder en bliksem afgeroepen over de onverlaten, die op de dele van Willem Mulder gedanst hebben. Want pastoor van Wee vindt dat jongens en meisjes tot hun trouwen niet bij elkaar mogen zijn.
Herman: Jij was er ook bij, Jan, op de dele van Mulder, beken ’t maar, jij hebt ook gedanst…
Jan: Ik? Ik kan niet eens dansen.
Herman: Maar vrijen des te beter.
Jan: Zeg jij maar niets, schijnheilige billenknijper.
Herman: (kwasie-verontwaardigd tot Opoe) Hoort U dat, opoe, wat deze Herftenaar zegt, ‘t is toch een schande.
Opoe: Zeur niet…, wij kennen je.
(Jan barst in lachen uit, Herman heft de handen ten hemel)
Jan: Maar wat ik je vragen wilde, en waar ikvoor kom…, of je ook bij de toneelclub van pastoor van Wee komt?
Herman: Ik? Toneel?
Jan: Ja, jij, je doet niets anders dan toneelspelen.
Herman: Spelen de jongens en meisjes samen? Zijn ’t goede stukken?
Jan: Het is wel de bedoeling dat we een keer samen gaan spelen, zegt pastoor van Wee.
Herman: Dan wacht ik nog wel effen, vindt ie ook niet, opoe? (die moppert alleen wat)
Herman: Wie speult er met, bie de dames?
Jan: Dina de Munnik, Betty Bisschop, Marie Hutten, Truus Mulder, Dien Noordman, Riek Diepman, Marie Logtenberg.
Herman: (Fluit tussen zijn tanden)
Joa, door zitten zeker goeie stukken bie. En wie bie de heren, behalve wej?
Jan: Jan Hollewand, Bernard Broekhaar, Herman Hulsman, Bernard Noorman. (begint ie te lachen) Een keer hebben wiej e’lachen, jong. Wiej moesten spullen in Liederholthuus, wiej nemmen dan altied ’n flesse jenever met.
Herman: (schijnheilig) 0 joa, en mag dat dan van pastoor van Wee?
Jan: Dat vergetten wie steeds te vroagen. Maar in het stuk mut Jan Hollewand een keer iemand een trap onder zien achterwerk geven, kiek zo… (stoat op) Nou, hie had vulle e’dronken en hij-stond niet meer zo flinkop zien benen en viel (hij valt zelf ook) op zien kop in het voetlicht. Lampen kapot, kop kapot, lachen. Ik dacht da ‘k niet meer bie kwam. Zelfs de pastoor mus toen lachen.
Herman : En bracht det toneel speulen genoeg op veur de nieuwe karke?
Jan: Alle kleine betties helpen, zegt de pastoor steeds, net as kleine betties jenever in vulle glaassies.
Herman: Zegt ie dat ook?
Jan: Joa, joa. (lacht)
Moeder: (komt binnen) Dag Jan, (en tot Herman), zo bin ie hier,
hie Teun e’zien, Herman, hij mut noar de-ka.rke, veur ’t lof.
Hij mut misdienaar wezen, de veurige keer kwam ie ook biena te loate.
Herman: nej, niet e’zien.
Moeder: (tot opoe) Weet ie, woar Tuen is, moeder?
Opoe: (korzeliq als steeds) Hij is al eon tied e’leden weg gegoan.
Moeder:En weet hij van ’t lof?
Opoe: Hij hef niks ezegd. (Moeder verdwijnt gejaagd)
Herman : Toe Jan Kom, dan gown wie ook eons kieken, woar breurtie zit. Dan proaten wiej onderweg wel verder.
Opoe: (mopperig) Jullie goat zekers weer noar Toos van de Zunne?
Herman: (tot Jan, schijnheilig) Zitten wiej ooit wel es in ’t cafe, Jan?
Jan: (even schijnheilig) Niet bie mien weten.
Herman: Zie ie noe wel, opoe?
Opoe: En dan zegt e dat e niet toneel kan spullen. (breit nijdig verder) Herman en Jan verdwijnen lachend.
===== 9e acte
Twee moeders komen op, houden gesprekje en verdwijnen weer.
(beiden met grote boodschappenmand)
Moeder van Herman: Tjonge, tjonge, wat is de karke mooi e’worden.
Moeder van Jan: Joa, joa, en de pastorie ook. Van Wee het goed an zichzelf e’dacht.
Moeder van Herman: Hij het er hard genog veur e’warkt. Wat het ie niet allemoal e’doan om geld to kriegen, denk moar ’s an:
– de prikkaartactie: “Wees niet huiverig, geft een stuiver”
– toneelspelen, jullie Jan dee toch ook met?
– een lotenactie. Wiej moesten allemoal 10 loten verkopen.
– en bie elke brulofte ging ie met de hoed rond.
Moeder van Jan : Maor sums wol ik wel da ‘k Annie Kievietsbosch ware. Dan woonde ik ook in zo’n mooi huus.
Moeder van Herman: Nou, ik anders nie., ge mot eens weten hoe arm en sober zie ’t doar hebben. Verget niet, zie hint helemaol afhankelijk van onze goedgevigheid, van wat wiej, parochianen, ze geven. En een pastoor moet ook mensen kunnen ontvangen, de parochieraad, de deken, de hulpbisschop. En verget ook nie de ie zeven joaren bie de Logtenbergs het in’woond.
Moeder van Jan: Een ding is jammer alleen.
Moeder van Herman: Wat dan?
Moeder van Jan: Dat de karke niet in Harfte stied.
Moeder van Herman: (lacht) Ie, altied met oe Harfte.
Moeder van Jan: En ie met oe Wi j thmen (pauze) Kiek, doar is ie….
Moeder van Herman: Wie?
Moeder van Jan: De pastoor, hie steet op het land to hooien.
Moeder van Herman: Een pastoor die alsboerenknecht warkt. hij is wel eenvoudig e’bleven.
Moeder van Jan: Een eigen zwembad achter ’t huus, het regenwater wordt met piepen doarheen e’leid, noem ie dat eenvoudig?
Moeder van Herman: Hij hef er ook bomen omheen laoten zetten, weet ie dat? Niemand mag zien dat een pastoor ook een blote kont het. (verdwijnen giechelend)
===== 10e acte
Achtergrond: gevel van nieuwe kerk met ernaast pastorie en kerkhof, klanken van zingende gelovigen; het lof is aan de gang.
Teun: (komt op samen met Willie, zetten hun fiets tegen de kerkgevel) Hoor je wel, ’t lof is al begonnen, oe schuld, ie wol maor niet vlugger gaon:
Willie : Omdat ie mie tegen hield.
Teun : Wat mot ik nou doen? Ie kent onze pastoor van Wee. En ook thuus zal er wat zwaaien.
Willie: Ik weet nie.
Teun: ssst, ik hoor wat. (Ze verschuilen zich, de pastoorsmeid Annie Kievietsbosch verschijnt, legt de fietsen op de grond en verdwijnt weer.)
Willie : Wie is dat?
Teun: Dat is Annie Kievietsbosch, de pastoorsmeid, de pastoor hef verboden fietsen tegen zien nieuwe karke te ploatsen. det wa’k vergétten.
Willie: Kom, dan halen wiej ze snel weg. (Ze doen dat)
Teun: Wat mot ik doen?
Willie : (denkt na) Ik krieg een lekke band en ie, ridder van de kouseband, het mie e’ holpen en toen kwam ie te loate.
Teun: Dan weten ze meteen dat wie met elkaar e’ spuld hebben.
Willie: Woarum? ie hebt gewoon iemand e’holpen, zoals de barmhartige Samaritaan da dee.
Teun: Ik ken nie eens een band plakken, man.
Willie : Maar ie hebtmie thuus ebracht.
Teun: (pakt mes te voorschijn) noe, goed dan.
Willie : (schrikt) Nee, da is zunde van mien fietse.
Teun: Wat dan? Ie bent in de sloot e’vallen en zonder mie te bedenken, sprong ik oe noa en bracht oe thuus? Is dat wat?
Willie: (lacht) Dan wil ie mie zeker in een sloot gooien, dank oe wel.
Teun: Ie glee uut over een bananenschil en toen ik te hulp kwam, glee ik ook uut.
Willie: (lacht nog harder)
Teun: Ik weet ’t nie meer.
Willie: Ik weet wel wat. Ie hebt weer ruzie e’kregen mit de Harftenaren, of anders mit andersdenkenden.
Teun: Hoe kan ik dat bewiezen?
Willie: Hoe? (geeft klap op zijn oog)
Teun: Au, wat doej noe?
Willie: Ik heb oe een klap op oe oog egéven. Kiek, het wordt al slim blauw (haalt haar zakdoek te voorschijn),nou moej niet kwaod worden.
Teun: (terwijl hij zijn oog met zijn ene hand voorzichtig onderzoekt, trekt Willie zich geleidelijk terug )
Teun: (steeds kwader) Ie bint gek e’worden, dat zet ik oe betoald. (Als hij in beweging komt, loopt of fietst Willie al snel weg)
Willie: Ie zult zien, dat ik oe goad e’holpen heb. Doech
Teun: (wordt langzaam kwaad (terwijl ze al weg is) Rotgriet………. Weet je wat opoe zegt: anders denkenden kunnen nooit in de hemel komen, jullie zijn verdoemd, jullie zijn ketters, allemaal ketters….
Verdo(e)mde rotgriet…. (Met zijn fiets aan de ene hand en met zijn andere zijn oog bedekkend,sjokt hij terug naar huis)
===== 11e Acte
(Opoe zit er weer aan de tafel, Teun zit ook aan tafel met een spelletje.)
Herman: (komt binnen) Teun zit hier? Hé, Teun, woar was ie? ze zochten oe.
Teun: —
Herman: As wie oe nodig hebben, ban ie altijd weg, breurtie, hoe zit dat, nau?
Teun: —
Herman: (trekt hem aan een oor) Je zou toch helpen met ’t hooien. Vader is heel kwoad op oe en ie hebt ook nog niet de melk noar de pastorie gebracht. (Wijst daarbi j op een blauwe kan)
Teun: Au, au, dat doet zeer, hou op!
Herman: (tot opoe) Dat broertje van mie is een heel ondeugend kereltie, weet ie dat wel, opoe?
Opoe: (korzeliq als steeds) Loat dat jungske los (Herman doet dat)
Herman: Hie doet altied van die rare dingen, weet ie nog van dat meissie, ze hadden ‘m op ’n zundag e’zien met ’n protestants meissie, wét ie dat, opoe?
Opoe : (vaag) joa joa
Herman: of zou oe dat goad vinden as breurtie–zou trouwen met een andersdenkende?
Opoe: (nijdig) Loat ‘m noe moar met rust.
Herman: En altied moar vechten, hé, jungske, mit Harfte, Wat bin ie an ’t doen doar, loat es kieken.
Teun: (wendt zich of ) Dan verschijnen vader en de buurman (de vader van Jan), gevolgd door de moeder.
Vader: Goat zitten buurman en vertel es, wat er an de hand is.
Herman: Teun was bier, voader, hie bet niet eens de melk noar de pastorie ebracht.
Vader: (luistert niet) Een sigaartje eerst of een jonge klare?
Buurman: Dank oe. Nee, ik heb ’t e’heurd van Hein, Hein Lochtenberg. Pastoor van Wee giet weg.
Vader: Wat zeg ie?
Buurman : Joa, hie is euvereploatst noar Vilsteren. Hie kwam om 8 uur in de oavend, zoals voaker, bie Hein langs op koffie-tied, samen met zien huusholdster, Annie Kievietsbosch. Toen hef ie ’t e’zegd, de troann stunden ‘m in de ogen, zei Hein’s vrouw, Grete. (stilte) Hie hef hier alles uut de grond e’ stampt en noe mut ie alles achterloaten.
Opoe: Hie kan zien klokken en zien wekkers toch met nemmen, en zien huusholdster.
Moeder: Moar niet zien karke en zien parochianen, moeder, begriep ie dat toch!
Vader: En ook niet zien zwembad, dat zal ie ’t slimste vinden. Wat oe buurman? Ineens wou pastoor van Wee een zwembad achter zien pastoririe. Dat musten de parochianen maor maken veur ‘m. Wat ‘n wark wie doaran e had hebben.
Herman : (plagerig) En opoe moar mopperen, dat ’t schande was, een pastoor met een zwembad, niet opoe?
Opoe: (mopperig) ’t Heurt zich niet, doar blief ik bie. (Iedereen lacht)
Buurman: Nou, ik gunde ’t hem best, hie bet hard e’werkt veur de parochie.
Opoe: Dat heb ik niet ontkend.
Vader: Hie hef niet allenig de karke e’bouwd, als bouwpastoor, hie hef ook e’zurgd veur harde wegen en veur licht hier.
Moeder: (tot Opoe) Weet ie ’t nog, moeder, hie bef ook de boerinnenbond opgericht en de jonge boerenbond, moar eerst de boerinnenbond in zes en veertig al.
Herman: Net als bie ’t toneel, de pastoor begon altied met de dames.
Vader: Ge lacht wel, maar veur de parochie is ’t een ramp. Ik kan ’t nog niet goed begriepen. (stilte). Alles wat hier is op e’bouwd, komt van hem af. (stilte, Iedereen kijkt voor zich op de tafel) Kon ie niet weigeren?
Buurman: Ik heb e’heurd dat je als pastoor 2 keren een benoeming op een andere plaats kunt weigeren, moar de derde keer mut ie goan.
Vader: ’t Is net of wiej een vader goan verliezen.
(Opoe wendt zich met een ruk af, na stilte valt licht ineens weg)
TWEEDE BEDRIJF
lied 5. “En Kolkman kwam na pastoor van Wee.” Door de spelers in superpluie gezongen.
Als bovenstaande zangers weer verdwenen zijn, komt een klein gebrild patertje
(dus pastoor Kolkman) op met wijwatervat en kwast, kwistig water rondstrooiend.
Patertje: Hé, wachten jullie even, niet zo snel !!
(Hij vliegt bijna uit de bocht, krabelt overeind en verdwijnt)
=====1e acte:
Decor: vlaggen voor de sacramentsprocessie, kerk, pastorie, kerkhof.
In de pastorietuin staat de vader van Herman to schoffelen.
Vreemdeling komt op, lijkt een beetje op pastoor van Wee, maar toch
weer niet helemaal.
Vreemdeling : (aarzelt, kijkt van de pastorie naar de schoffelende man, doet dan de stoute schoenen aan en stapt naar voren.) Eh, pardon, meneer, weet U soms, of de pastoor, pastoor van Wee aanwezig is?
Vader van Herman: Ook goede morgen, van Wee? Heb U ’t niet e’heurd, die is weg.
Vreemdeling : Is van Wee geen pastoor meer hier?
Vader van Herman: Nee, al lang niet meer, die is euvereploatst noar Vilsteren.
Vreemdeling : Oh, (stilte) wie woont dan flu n de pastorie.
Vader van Herman: Kolkman, heet de nieuwe pastoor. Joa-, joa, wie hebben hem mit peerd en wagen opgehaald van de parochiegrens, met ruiters, versierde fietsen en bruidjes en een toespraak van ’t karkbestuur.
Vreemdeling :
Vader van Herman: Moar woar kom ie veur?
Vreemdeling : Ik kom voor de jaarlijkse Sacramentsprocessie met de muziekserenade na afloop.
Vader van Herman: Dan bin ie twee dagen to vroeg.
Vreemdeling : Ik kwam alleen maar informeren of het nog doorging.
Vader van Herman: Ze bint al druk bezig, kiek moar, de vlaggen staan al tot an ’t karkhof. Joa, joa, en de twee dochters van meester Bisschop bint ook al bezig met het schilderie van Maria van Altieddurende Bijstand, dat in de processie wordt meegedragen, dat wordt altied met bloemen versierd.
Vreemdeling: U bent goed op de hoogte.
Vader van Herman: Omdat ik in het armenbestuur zit. Die droagen altied bet gehemelte boven de pastoor met de monstrans. Maar ik mut dan wel wat deur de knieën zakken, de anderen bint kleiner. Anders, trekt ’t baldakien scheef en het de monstrans een schieve mutse op, joa, joa……… (werkt even door) Maar ie bint toch niet van hier, ik heb oe nooit ezien?
Vreemdeling: Ik kende van Wee van vroeger en heb een keer gehoord over de Sacramentsprocessies, en omdat ik toch in Zwolle was, wilde ik de gelegenheid aangrijpen om de processie eens bij de wonen.
Vader van Herman: Oh… (kijkt de vreemdeling intussen onderzoekend aan.)
Vreemdeling: Houdt de pastoor zelf zijn tuin niet bij. Ik meen me van van Wee te herinneren dat hij dat zelf deed.
Vader van Herman: Het ie da ook e’zegd? (kijkt weer op) Nee, de nieuwe is niet zo stark, slimme rugge, slimme ogen.
Vreemdeling: Dan gebruikt hij dat zwembad zeker ook niet meer.
Vader van Herman: (kijkt weer even bevreemd) Nee, daar is nu een vijver van gemaakt.
Vreemdeling: Zou hij er zijn, denkt U?
Vader van Herman: Ik weet niet, vanmorgen nog wel, moar ik bin even weg’ewest, probier ie ’t moar. (Vreemde loopt naar de pastoriedeur, maar als hij aanbelt klinkt er alleen een angstaanjagend geblaf. De vreemde keert snel op zijn schreden terug)
Vreemdeling: (Wist zich bet zweet af) Er is alleen een hond.
Vader van Herman: Dat was ik vergeten: het Dafje steet er niet.
Vreemdeling: Is die hond gevaarlijk?
Vader van Herman: Joa, ’t Is een hole kwaje. Hij bet er wel eens ene gegrepen. joa, joa… (de man werkt weer door)
Vreemdeling: Misten jullie van Wee niet in bet begin?
Vader van Herman: (stopt weer, na een tijdje, leunend op zijn schoffel) Deze nieuwe pastoor is vulle anders. Hij is zo bescheiden dat ie zelfs veur zien eigen hond opzij giet. Moar zien huusholdster, Tiny Papenburg niet, heur. Da is een hele flinke. Mien zunne Teun het e’zegd: als de misdienaars te hard deur de gang rennen, kump zie al achter ze an. En dan mutten ze loater op schoele op de knieen veur ’t bord liggen.
Vreemdeling: Maar kan hij zijn eigen hond niet de baas?
Vader van Herman:(vaag) Joa, joa, net as mit de kolen. Veurig joar november ontdekte het karkbestuur bie ’n vergoadering op de pastorie det de pastoor niet eens kolen had veur zien kachel. Hij durfde da zien parochianen niet om to vraogen. Toen hef men gauw maatregelen e’troffen.., joa,joa. (werkt weer verder). Maer, hie is wel oardig veur de misdienaars, zie kriegen elk joar bie de Kerst een reep chocolade van hem. En vuer de zieken is ie ook een hele beste, da hebben wie e’zien toen mien schoonmoe ziek werd.
Vreemdeling: Je moet dus ziek zijn, als je de aandacht van deze pastoor wilt trekken?
Vader van Herman: (kijkt niet begrijpend: naar de vreemdeling) joa, joa. (werkt weer verder) Ie kunt zeggen: Pastoor van Wee het hier de karke e’ bouwd moar pastoor Kolkman de schoele. De olde St. Jozefschoele was zo lek as een mandje, as ’t regende, kon je er de pluie bie opzetten. Toen hef pastoor Kolkman veur een nieuwe schoele e’zurgd. ‘Noe zitten de kinderen dreuge en overal kan de Zunne noar binnen. Joa, joa. En hie hef de bankenpach af e’ schaft, da was zeer goed… dá was zeer goed, joa, joa….
Vreemdeling: Kom, dan ga ik maar weer. Dus over twee dagen vindt de processie plaats?
Vader van Herman: Over twee dagen, joa, joa. (kijkt de vreemdeling wat verbaasd na).
=====2e acte:
Teun (nu 17 jaar) zit te vissen, dan stopt achter hem een meisje op de fiets, beiden praten een stuk minder dialect.
Willie: Als dat Teunniet is.
Teun: (blijft voor zich kijken)
Willie: Of ben je nog zo kwaad over die klap? Ik had er achteraf erge spijt van, maar toen was het al to laat. (stapt af) Laat eens kijken, wat heb je al gevangen? (Ze kijkt in de emmer) niets. NIETS.
Teun: Ja, as je zo schreeuwt, blijven de vissen helemaal weg.
Willie: Gelukkig, je kunt toch praten (legt de fiets neer en gaat naast hem zitten, ellebogen op de-knieen) Wat doe je nu, ik zie je zo weinig. Of zit je niet meet op school.
Teun: (kortaf) Ik heb eerst op de ULO gezeten en nu zit ik op de midd. Landbouw school. (voor de eerste keer kijkt hij haar aan en ziet voor de eerste keer dat ze een aardig ogend meisje is geworden)
Willie: Ik zit op de INAS-opleiding, maar daarna wil ik in de verpleging.
Teun: Leuk.
Willie: Wat zei je?
Teun: Ik zei: leuk. (Ze kijken elkaar aan en beginnen voor het eerst te lachen)
Willie: En na de middelbare landbouwschool neem je zeker het bedrijf van je vader over?
Teun: ( peinst) Dan zal vader ’t tussen Herman en mij moeten verdelen. Het ligt mij trouwens ook niet zo, het boerenwerk, nee. Misschien ga ik eerst nog naar de hogere landbouwschool en dan zie ik wel verder, ontwikkelingswerk, daar voel ik wel voor.
Willie: Dat was Lang geleden, hé, toen we met elkaar gespeeld hebben.
Teun: Maar jij was een andersdenkende en dat mocht dus niet.
Willie: Ik ben nog steeds een andersdenkende, zal ik dan maar weer weggaan? (maakt aanstalten)
Teun: Nou, doech dan.
Willie: ( gaat toch weer zitten)(Het is even stil tussen hen tweeën, Teun vist door, op een gegeven moment kijken ze elkaar precies tegelijk aan en beginners weer te lachen)
Teun: Heb je vanavond tijd?
Willie: Waarvoor?
Teun: Dan neem ik je mee naar ’t Jongerencontact in het parochiehuis.
Willie: Mogen daar dan ook andersdenkenden komen?
Teun: (beslist) Als ik je mee neem, dan kom je gewoon binnen, punt uit. Dus?
Willie: Vooruit dan maar.
Teun: Langs zijn neus weg) Maar pastoor Kolkman heeft verboden er op ’t kerkhof of in de pastorietuin wordt gevrejen.
Willie: (kijkt hem beledigd aan) Wie zegt dat ik ga vrijen vanavond?
Teun: Ik dus (en geeft snel een zoen), maar niet in de pastorietuin,
Willie: En niet op het kerkhof (lacht)
Teun: de pastoor is daar zeer kwaad over geweest de vorige keer. (hij denkt na) maar als je in de tuin van de pastorie hebt gevrejen, dan kun je wel meteen zeggen, dat god’s zegen erop rust.
Willie: (staat op en zet haar fiets overeind) Ik moet nu naar huis. Tot vanavond dan, waar eigenlijk?
Teun: (is sneller dan haar vraag) Om 8 uur bij de kerk.
Willie: Goed doech. (zwaait en fietst weg)
Hierna volgt lied no: 6
Oh, ’t was fijn, oh, ’t was fijn. (Uitgevoerd als een-soort klompendans)
DERDE BEDRIJF
=====acte 1
op toneel komen elkaar tegen: de moeder van Jan en de moeder van Herman, beiden met boodschappenmand. Ze zijn zichtbaar ouder geworden.
Moeder van Jan: Goeie dag, buurvrouw, heb ie ’t ‘heard?
Moeder van Herman: Ook goeie dag, buurvrouw: nee, ik heb niks ‘heard
Moeder van Jan : pastoor van Wee is dood.
Moeder van Herman: (zet mand neer) Da kan niet. Pastoor van Wee? hie zou volgende week hier op aan komen. Da heb ik gisteren nog ‘hoord van Grete Logtenberg. Zien huus is biena kloar… (schudt ongelovig het hoofd)
Moeder van Jan: Toch is het woar: hie is vanochtend, zeg moat tussen de verhuuskisten ‘storven.
Moeder van Herman: ’t is nie woar…
Moeder van Jan: ’t Is de woarheid: ik hoorde ’t van de bakker en die kwam net bie de Logtenbergs weg: doar was zien oomzegger, die ook pastoor is en die vertelde hoe ’t gegoan was.
Moeder van Herman: ’t is dus toch woar (langzaam, ’t begint door to dringen)
Moeder van Jan: Gisterochtend kreeg ie, z’n ontslagbrief as pastoor van Vilsteren. Hie must nog tot volgende weeg vrijdag blijven; d,hn zou de nieuwe pastoor de parochie overnemen, moat hie was van plan om dinsdag de meubels to sturen, donderdag zou ie zelf komen en alleen vrijdag even terug gaan om zun opvolger welkom tp heten: alles was dus geregeld. moar gisteravond voelde ie zich niet zo lekker. Annie, zun huishoudster vroeg hem nog, of ze de dokter moest bellen. Dat hoefde niet, zee ie. moar de volgende ochtend, dat is dus vanochtend, was ie nog steeds niet goed. Annie heeft toen thee op bed gebracht, dat was v6dr achten dus. Toen is ze naar de kerk gegaan en hit daar een papier op’hangen: vandaag wordt er geen mis gelezen wegens ziekte van de pastoor! Toen ze weer kwam, was ie dood. (stilte)
Moeder van Herman: ’t is nie to geleuven, ’t is nie to geleuven. Grete zee nog dat ie zo graag zun laatste doagen bie hun wilde doorbrengen. omdat ie zeven joaren bie hun op kamers had gezeten, Hie wou alleen dat er een poar kamers bie werden gebouwd, zeur as er familie veer hem overkwam.
Moeder van Jan: (na een stilte) zien hart trok nog steeds noar de Karke die hie zelf gebouwd hef hier.
Moeder van Herman: (als bij ingeving) Weet ie, ik denkdat het misschien ook wet beter is,dat ie zo snel e storven is.
Moeder van Jan: Beter?
Moeder van Herman: Hie zol alleen maar vulle kritiek gehad hebben op alles wá de nieuwe pastoor noe doet,van boven of hebben zie dat goed bekeken, ja.
Moeder van Jan: zau ie zo vulle kritiek gehad hebben op pastoor ter Meulen denk ie dat?
Moeder van Herman: Ik weet wel zeker, denk ie moat es in: de heilige mis in het nederlands, het altoar ummedraaid, de Hostie op de hand…
Moeder van Jan: (denkt na) Door kon ie wel es geliek an hebben… ja, ja… hie was ook erg gezien bie de mensen hier, vooral bie de boeren, deze pastoor is veel meer een meneer, een heer op stand.
Moeder van Herman: Kom, dan goa ik moat es op huus an, voader zal ’t ook wel willen horen.
Moeder van Jan: Dan goan wie soamen, ik mut ook noar huus. (gaan hoofdschuddend af)
1968 ( dit moet duidelijk gemaakt worden)
=====acte 2
Op toneel decor van 1.1
Op opoe’s stoel zit nu de Moeder van Herman maar zichtbaar ouder. Zij breit en beweegt neuriënd door nu en dan een wieg.
Herman:(Man van middelbaren leeftijd , kont binnen in overal) Hoe giet ‘t met de kleine?( buigend over de wieg)
Moeder: korzelig zoals destijds háár moeder) Voorzichtig , ieje , met oew grote hand’n
Herman: (Lachend) : ’t Is mien kind en naar bink echt wel zuunig mee eur! (gaat lachend zitten) : nog zuniger as opoe. Dat ac hoe niet van meej edacht eh , det oew Erman nog ’s zo’n mooi kintien kon maak’n
Moeder: (nijdig) Zo praot’n weej niet!
Herman: (In de wieg kijkend ) Kiek toch ‘s an , ie ef gelukkig ’t meeste van zien moe en anders was ‘t net zo lelekert ewest as wie allemaoele. (Moeder went zich spinnijdig af)
Herman: Is onze Teun d’r nog niet ? (Moeder schudt haar hoofd) As ik oe was dan zou ‘k ‘m is goed de waarheid zegge’n. Echt eur , ie mut ’t em ver bied’n , neur zien Moe luustert e nog wel.
Moeder: (korzelig) Aj d’r mer umme denkt det e 25 jeur is!
Herman: Det giet nooit goed , zeker niet as de kinders kommen, mutt’n ze dan katteliek of protestant edeupt wörden? Gaon ze neur de katteliek of de kristelijke skoele? Det lup verkeerd , ie mun ’t ‘em verbied’n! (Moe breit intussen alleen maar nijdiger en sneller door) Eur ie mieej niet Moe ?
Vader:(binnenkomend) Teun zeej meej net det e met Willie neur de pastoor op weg was en dan woll’n ze hier op ankomm’n.
Moeder: Maar pastoor zol toch met vakansie gaon ?
Vader: (schrikt op) Gut , des weur ook , noow det merkt ze dan wel. Ik was vast van gedachten det e ankommende weke pas ging.
Herman: Weurumme giet breurtien lief neur de pastoor Va?
Vader : Ei wil van pastoor heur’n wat die van zien verkering dunkt. Ei dee ’t veur ons , zegge . . . . joa, joa….
Herman: Wat denk ie Moe,zal pastoor det goedvind’n ?
Vader: Pastoor ter Meulen …die ef ier al wat veranderd in Wijthmen!
Moeder: Vus te vulle.
Herman: Joa, mer d’r waer’n toch ook eeleoeie ding’n beej.
Moeder: Nou ik ken ze niet
Herman: Oh nee , nou ik vinne det ’n goed ding det de Misse noow in ’t ollands elezen wurd of ko’j dat latijn miskien beter verstaon? Weet ie aan wat dat betekent “Kyrie eleison”of ïntroïbo ad altare dei”?
Moeder: (nijdig verder breiend) Mer ai ef wel de sakrementspresèssie ofe-skaft en dan die samenzang in de Kerstdagen met andersdenken, weur is dat goed veur? Wat denk ie man, zol pastoor van Wee dat allemaole goed evund’n ebb’n as die de ogen weer ’s lus dee?
Herman: Ik denke van niet
Vader: Jao , jao det zegt weej oudere mensen alttied, “Wat zol die of die ezegd ebb’n as ie nog leefd” Maar weej leeft noow vrouw , in disse tied! (Opstaand) In elk geval , ik ebbe, tegen Teun ezegd: “As ter Meulen ’t goed vindt , dan vinne weej t ook goed” Dan ebt oe Moeder en ik deur vrede meej.
(moeder kijkt wat voldaan naar Herman en…….breit zwijgend verder).
=====acte 3
Op de achtergrond: Kerk- pastorie , Kerkhof.
Teun en Willie zetten de fietsen tegen de kerk, overleggen dan.
Ze zijn een jaar of 26 , moderne jonge mensen.
Willie: Leg , wat is dat voor een man die ter Meulen ?
Teun: Prima vent voor zover ik hen heb meegemaakt. Hij voert geleidelijk aan allerlei vernieuwingen in. Vooral op gebied van liturgie en zo. Ik denk dat hij ons probleem wel zal begrijpen en d’r wel een weg voor weet.
Willie: (Kijkt steeds richting pastorie): Maar dan zal hij ook contact met dominee moeten opnemen.
Teun: Dat doet ie vast wel; ’t is een heel geschikte man. Hij speelt bijvoorbeeld ook zelf mee in de toneelvereniging. hij heeft een mooie zware stem. Sommigen zeggen dat ie eerst een borreltje drinkt tegen de plankenkoorts. Dat zou die eerste pastoor van Wee nooit gedaan hebben
Willie: Maar Herman vertelde dat die nogal bij Café de Zon zat. Niet in ’t café maar in de achterkamer bij de familie Reuvekamp. Hij zal daar best ‘ns ’n glaasje hebben gedronken maar ik bedoel vóór de uitvoering : dat was absoluut verboden en dat weet Herman ook nog wel. Maar ter Meulen verbood het alleen niet , hij dronk zelf mee!
Willie: Het lijkt wel of we hem de alcoholtest gaan afnemen!
Teun: (terwijl ze na gebeld te hebben aan de pastorie staan te wachten) Nee maar nou hen je enig idee hoe de man is. (De deur gaat open, vreemdeling in toga of zwart met priesterboad)
Teun: Oh ,ehik dacht …..
Vreemdeling: Dat jullie mijn collega ter Meulen zouden treffen. Dat gaat niet want die is met vakantie en ik ben z’n vervanger. Maar komt U toch binnen . . . ..
Teun; (kijkt aarzelend naar Willie) Kijk eh we hadden verwacht……..
Vreemdeling: …..dat pastoor ter Meulen er was maar dat is niet het geval. zoals ik U al zei en komt U gerust binnen, ik doe U geen kwaad en de hond van pastoor Kolkman is allang dood. (Teun en Willie kijken elkander beurtelings vragend aan)
Vreemdeling: Maar waarover wilden jullie eigenlijk spreken? Misschien ken ik jullie verder helpen ?
Teun: (na een bemoedigend ja-knikje van Willie) Ja. ziet U , ’t gaat over ons .. eh….wij willen trouwen. ik ben 26 en zij is 24 . We hebben elkaar vroeger een tijdje geken dat is toen weer uitgeraakt. (kijkt glimlachend naa Willie)
Teun: Zij ging na haar Inas-opleiding de verpleging in en ik ging na de middelbare landbouwschool en toen naar Deventer de tropische landbouw volgen. En toen we elkaar weer tegenkwamen sloeg de vlam in de pan en zo staan we dus hier. Voordat we vertrekken willen we getrouwd zijn.
Vreemdeling: (voorzichtig) Trouwen lijkt me geen probleem , jullie hebben de leeftijd en een goeie opleiding dus….
Teun: Dat is zo, maar er is toch een probleempje: Willie is namelijk hervormd terwijl ik katholiek ben.
Vreemdeling: (veranderd van houding,afstandelijker , richt zich op) Dat verandert de zaak. Kijk in dat geval moet ik .. ehe moet ik jullie helaas zeggen dat de kerk hier geen medewerking in kan verlenen ( wacht even) principieel niet. Dat is op de eerste plaats in jullie eigen belang, vooral als er kinderen komen. Teun en Willie kijken verbijsterend.
Vreemdeling: .. …….of Uw verloofde moet bereid zijn over te gaan tot de katholieke kerk.
Teun: (draait zich om naar Willie) Wil jij dat Wlly ? ( zonder haar antwoord af te wachten) nee, natuurlijk niet, U ziet: Willie wil ’t niet. Maar U bent de vervanger van pastoor ter Meulen en ik vraag me af of die datzelfde gezegd zou hebben als U.
Vreemdeling: Daar ben ik zeker van!
Teun: (twijfelend mompelend:) Nou ik denk van neet ….. Jammer dan , dat zal een klap geven voor mijn ouders.
Vreemdeling: Mag ik U in alle christelijkheid erop wijzen dat U daar dan zelf de oorzaak van bent! U zult Uw ouders leed doen door tegen de voorschriften van de kerk , vast te houden aan een gemengd huwelijk, als Uw verloofde weigert over te gaan tot het katholieke geloof.
Teun: (tot Willie) Nou, Wil , dat is duidelijk, je hoort ‘t. Er is. hier geen kerkelijk huwelijk te verwachten. Ik dank U wel (tot vreemde ) en doet U de groeten aan pastoor ter Meulen.
Vreemdeling: Ik zou U dringend willen vragen: wend U zich niet direct vertoornd af van de kerk, neem enige dagen de tijd om na te denken, praat erover met Uw beider ouders, bid God als de eerste woede wat bekoeld is en wellicht zult U dan zelf tot het besef komen dat de kerk het goed met U voor heeft. Komt U dan terug, dan praten we er nog eens in alle rust over.
Teun: Goed, nog meer predicatie?, nee?. Nogmaals dan gaan we , kom Willie.
Willie: Ik geloof dat we beter naar mijn dominee kunnen gaan!.
Vreemdeling: Wees U zo goed uw fiets voortaan niet tegen de kerk te plaatsen. (Hij sluit de pastoriedeur)
VIERDE BEDRIJF
Het is donker op het toneel , de telefoon gaat , een antwoordapparaat wordt ingeschakeld met de stem van pastor Fennis.
Apparaat: Uit is het antwoord -apparaat van de pastorie te Herfte-Wythmen.
Er is op dit moment niemand aanwezig in de pastorie.
Voor dringende zaken kunt ‘J zich wenden tot g6n van de andere parochies te Zwolle . Einde bericht “
(Jien hoort de hoorn op de haak leggen even later gaat de telefoon weer en wr klinkt het antwoord-apparaat. iddenin de tekst wordt nu de hoorn op de haak gelegd.)
Het licht op het toneel gaat aan. Teun , begin dertiger nu, zit onder een gek rieten hoedje een koe te melken. hij fluit: “Mis de bom valt . . .
Vreemdeling (op pastoor van Wee lijkend , komt op. Het is een zeer oude man, blijft achter Teun staan.
Vreemdeling: Is dat daar nog steeds de pastorie van Herfte-Wijthmen dat huis daar naast de kerk? (Wijzend opzij in cloulissen)
Teun: (Zonder opkijken) Men zegt ‘t.
Vreemdeling: Weet U dan niet zeker of dat de pastorie van Herfte-Wijthmen isaf
Teun: Jawel , dat is de pastorie hoor.
Vreemdeling: Is er iemand aanwezig op dit moment?
Teun: Er is een bel aan de deur aangebracht, daar mag U gerust gebruik van maken hoar.
Vreemdeling: Ja maar ik heb al gebeld , opgebeld bedoel ik.
Teun: En?
Vreemdeling: Ik kreeg geen gehoor dus ik dacht..
Teun: (Steeds lakonieker) Dat er niemand thuis was.
Vreemdeling: Ja , eg .. maar er was wel ’n stem die steeds hetzelfde zei.
Teun: Dat pastoor Fennis niet thuis was?
Vreemdeling: Ja.
Teun: Dat was het ‘t antwoord-apparaat.
Vreemdeling: Antwoord wat ?
Teun: Het antwoord – a p p a r a a t, of weet U niet wat een antwoord – a p p a r a a t is?
Vreemde: Nee eg..
Teun: Dat is een apparaat , ’n soort bandrecorder waarop een tekst wordt ingesproken en die op de telefoon is aangesloten. Als d’r dan wordt opgebeld dan draait ie automatisch de tekst af’
Vreemdeling: “n soort gramafoon dus.
Teun: (z’n hoedje verschuivend) Zo zou je ’t kunnen noemen.
Vreemdeling: Maar is er dan geen huishoudster?
Teun: Er is geen huishoudster. Vreemdeling: Maar wie zorgt dan voor pastoor , wie houdt het huis schoon en wie kookt er dan?
Teun: Nou, pastoor zelf. Een modern man doet zoiets toch zelf. PAS OP! (er komt een gierende auto langs) Dat was ‘m!
Vreemdeling : Fennis?
Teun: (knikt) Hij is altijd onderweg: hier een vergadering, daar een ziekenbezoekje, in Zwolle geeft hij les en in Deventer neemt hij zwemles. (weer de gierende auto) Hij is al weer weg. Kijk, U bent al te laat, hij is maar even thuis geweest. (Teun werkt weerdoor)
Vreemdeling : (hoofdschuddend naar het melken kijkend) Wat doet u dat onhandig.
Teun: Wat?
Vreemdeling: Zoals U melkt.
Teun: Ik ben het aan het leren of liever gezegd opnieuw aan het leren. Ik heb pas het bedrijf van mijn schoonvader overgenomen en de melkmachien aan de kant gezet.
Vreemdeling: Hoezo …. melkmachien?
Teun: (verschuift hoedje) Hoezo… .melkmachien, komt u soms uit Siberie?
Vreemdeling: Laat mij eens doen.
Teun: (geeft krukje aan vreemdeling, die vlot, aan het werk gaat)
(Nu pas kan hij de man goed bekijken. Hij krabt zich onder zijn hoedje van verbazing, als de man klaar is en zich opricht) Bent u niet die zogenaamde vervanger van ter Meulen, de vorige pastoor, die notabene van niks bleek te weten achteraf…….
Vreemdeling : ……
Teun: Ja, U bent die vervanger. U was even snel verdwenen, als u gekomen bent. Naderhand heeft niemand meer iets van u vernomen. Mag ik nu misschien van u weten, wie u bent en wat u toen bezielde?
Vreemdeling : (vriendelijk, maar beslist) Is dat belangrijk?
Teun: U hebt bijna een wig gedreven tussen ons en mijn familie, ik meen dus wel enig recht op uitleg te hebben van uw kant.
Vreemdeling: Ik heb u van een heilloos besluit willen weerhouden, is dat fout?
Teun: U was er niet toe gerechtigd.
Vreemdeling: De waarheid gerechtigde mij.
Teun: Pastoor ter Meulen bleek geen bezwaren te hebben! Wie beslist wat waarheid is en wat niet, u soms?
Vreemdeling: Jezus Christus.
Teun: Dus u besliste dat Jezus Christus vond dat u de waarheid sprak.
Vreemdeling: (slikt iets weg) Ik was een vriend van wijlen pastoor van Wee. Ik weet wat hij met deze, zijn parochie heeft willen bereiken. Ik heb voor hem de sneltrein der veranderingen hier willen afremmen.
(Als Teun de melkbus afsluit/resp. de emmer er in leegt en de kruk oppakt, kennelijk in de bedoeling weg te gaan) U bent dus toch getrouwd met dat protestantse meisje?
Teun: (stug) Wat dacht u, natuurlijk!
Vreemdeling: Hoe gat het nu met uw huwelijk?…, ik hoop van harte dat het goed gaat.
Teun: Dat gaat het ook.
Vreemdeling: En de eventuele kinderen?
Teun: Mijn kinderen? Eerst niet, daarna wel, dank u.
Vreemdeling: U moet het mij niet kwalijk nemen, het is uit die interesse voor alles wat hier gebeurt, dat ik dit vraag. (zet na een lichte aarzeling de melkbus weer neer). We konden eerst geen kinderen krijgen. We hebben toen een kind geadopteerd uit Afrika. Daarna hebben we er toch zelf één mogen krijgen.
Vreemdeling: En hoe doet u dat nu verder, met de scholen bijvoorbeeld?
Teun: De oudste zit op het LHNO in Zwolle, de jongste in de 2e klas van de basisschool.
Vreemdeling: Katholiek of protestant?
Teun: (hem onderzoekend aankijkend) Waarom vraagt u dat? Is dat belangrijk?
We hebben onze zoon naar de katholieke school gestuurd, omdat hij een type als meester Dinkelberg nodig heeft, iemand die de wind er goed onder houdt. Niet omdat er tussen ons strijd was over de vraag katholiek of protestants onderwijs.
Vreemdeling: Was dat dan werkelijk geen strijdpunt tussen u beiden?
Teun: (ongelovig lachend) Nee, echt niet. Tegenwoordig spelen andere problemen die veel ernstiger zijn, het lijkt of de tijd bij u is stil blijven staan.
Willie: (komt op) Teun, waar blijf je? Je ouders zijn er ook al, we zitten allemaal op jou te wachten.
Teun: (de vreemdeling op slag vergetend) koms eens hier, meid, ik heb je nog niet eens goed gefeliciteerd.
Willie: Dat zei je een half uur geleden ook al, en een half uur daarvoor. (maar haar verdere protesten worden in een kus gesmoord)
Willie: Of ben je nog niet klaar?
Teun: Sneller dan anders zelfs. Hij (wijst naar de vreemdeling) heeft me geholpen.
Willie: oh. (verstijft als ze de vreemdeling ziet)
Teun: (tot vreemdeling) dat is dus mijn vrouw Willie, ze is 121/2 jaar getrouwd, vandaar dat ik haar net feliciteerde.
Willie: WIJ zijn 12 jaar getrouwd, idioot. (dan op haar hoede) Was u niet die man, die zogenaamde plaatsvervanger?
Teun: Inderdaad, dat is hem, hij komt zijn excuses aanbieden.
Willie: (glimlacht even) Dat zal wel, ja.
(2 kinderen rennen achter elkaar het toneel op, de voorste heeft een lange broek in de hand, de achterste, de grootste van de twee, rent er in zwembroek/onderbroek achteraan)
Willie: Teun, wat is er, stop dat!
Jongen: Geef hier, geef hier, zeg ik je.
Teun jr.: Dan moet je dat nooit meer zeggen. (tegelijk botst hij tegen de vreemdeling op, die hem direct vastgrijpt) als ik je tussen mijn poten krijg, dan zal ik je–
Vreemdeling: (grijpt de jongen ook beet, met zijn vrije hand) dan zal je wat? (houdt beide knapen uit elkaar) Vertel eens: wat is er aan de hand. (rustig, streng, niet onvriendelijk)
Jongen: Dat kleine ettertje heeft mijn broek gepikt.
Teun jr.: Omdat hij mijn zus voor rotte vis schold.
Vreemdeling: Wat zei je dan?
Teun jr.: (als de jongen niet antwoordt) Roetmop, nikker zwartgeblakerd griet?
Vreemdeling: (tot de jongen) zo, zei jij dat allemaal.
Jongen: Wat heeft u daar mee te maken.
Vreemdeling: De vraag was alleen, of je dat zei.
Jongen: (uitdagend) Ja, dat zei ik, laat me los.
Vreemdeling: (tot Teun jr.) Wel, Teun, welke huidskleur heeft je zusje eigenlijk.
Teun jr.: Zusje? Zus bedoelt u zeker, ze is 4 jaar ouder dan ik en ze is geen zwartgeblakerde griet.
vreemdeling: Welke huidskleur heeft je zus dan?
Teun jr.:
Vreemdeling: dan klopt het dus wat deze jongeman daarnet over haar zei. (laat Teun los) Geef mij die broek maar, Teun, dank je. (tot jongen) vind je het niet een beetje dom om iemand uit te schelden die een andere huidskleur heeft? Stel je voor dat ik jou ging uitschelden voor witte boon, zure melkfles of ei-zachte witgekalkte slungel, alleen omdat je toevallig een witte huid hebt. (geeft broek) Hier, dan hoef ik die afschuwelijke witte melkflessen van je niet meer te zien en scheer je weg. (jongen verdwijnt).
Teun: Dat heeft u knap opgelost, ik heb dat met bewondering bekeken.
Willie : (tot zoon) Teun, ga jij vast naar opa en oma en zeg maar dat wij er aan komen.
Vreemdeling: Zei u niet dat u 121/2 jaar getrouwd was? (rekent:) 1984. Dan moet U pas zo’n 2 jaar na uw bezoek aan de pastorie zijn getrouwd, zo eind 1971. Ik merk dat mijn optreden wel vertragend, maar uiteindelijk niet belemmerend heeft gewerkt: Gelukkig! (Hij stapt als bij plotselinge ingeving op het stel af) Ik wens u van harte geluk (drukt beiden de hand) Vergeef een oud man dat hij er even de tijd voor nodig had om het nieuwe in het goede en het goede in het nieuwe te ontdekken. (raadpleegt de tijd: haalt daartoe 4 á 5 klokjes te voorschijn) Ik moet er dringend vandoor, bovendien mag ik u ook niet langer ophouden, nog één vraag: Wonen Hein en Greta nog in dat witte huisje daar tegenover da kerk?
Teun: U bedoelt de doodgraver.
Vreemdeling: Ik bedoel de familie Logtenberg, ja. (verkeert duidelijk in spanning)
Teun: Gisteren nog wel.
Vreemdeling: (met een zucht en verdwijnt snel zonder meer iets te zeggen)
Willie: Kom, we moeten nu echt naar onze visite: Het wordt bijna schandalig (Ze pakt het krukje op) vergeet de melkbus niet. (verdwijnen hand in hand)
EINDE
De Liedjes geschreven door Flip Trooster:
Lied: 1 :
(wijze: Aan het strand. stil en verlaten.)
Op ’n p1ek, stil en verlaten
Ver van t paradijs vandaan,
t liep nauwelijks in de gaten,
dat daar Wijthmen zou ontstaan.
Eerst wat heidense Germanen
vestigden.en zich hier toendertijd.
tot ze t ware geloof aannamen
voor hun eeuwige zaligheid !’
En in Herfte slechts konijnen
heel veel later ook ‘n mens
en ook koeien en zelfs zwijnen !
Alles naar de Heer z n wens.
Lied 2 :
(Wijze; ‘De herdertjes lagen bij nachte’)(engeltjes)
Wat mèn daar in Wijthmen verwachtte
Was ‘m kerk dat lag in hun veld
Dat leek n gezonde gedachte
men had reeds de zielen geteld.
Zij wilden een kerrek gaan bouwen
voor Herfte en Wijthmen tesaam
Dan was ‘t met dat eeuwige sjouwen
naar Zwolle en Hoonhorst gedaan!
Toen zij er bij Meiberg kwamen,
zij sloegen de handen ineen.
A1s zij er zijn boodschap vernamen,
mijn stal is voor noodkerk te leen.
Ze vroege bisschop een herder,
goed voor de kudde en t geld
En nauwelijks een paar wekén verder,
werd pastoor van Wee aangesteld,
Eerst ging hij bij Bisschop in wonen
en speelde daar duchtig de baas.
Dat hebben we van Betty vernomen
en op school was hij Sinterklaas.
Ter bruiloft vroeg hij geld aan de gasten
A1s bedelaar deed. hij dat werk,
Niets was hem teveel als het maar paste.
bij ’t einddoel : n NIEUWE KRK.
Lied. 3 :
(Wijze: ‘Een karretje op de zandweg reed’)
Twee of meer mannen met kruiwagen en schoppen.
Toen ik werk aan de zandweg dee
ontmoette ik pastoor van Wee
Maar dat viel wat tegen!
Want weet je wat ie t eerste vroeg!
Of ik wat ge-eld” wou ge_even:
’t is voor de kerk, m’n vrind, m’n vrind,
’t is voor de kerk, m’n vrind
Lied 4:
(‘,Wijze: ’t Is de plicht dat iedre jongen)
‘t Is de plicht dat iedre jongen
des morgens vroeg op tijd.
de Heilige Mis komt dienen
voor ’s Heren heerlijkheid..
van Wee, van Wee, voor kerk en geloof van Wee (Bis)
Voor orgel, koor, parochiehuis
werkte iedereen hier mee
En was het niet voor je plezier:
‘t Moest toch voor van Wee !
Lied. 5 :
(Wijze: Daar waren twee monniken Hans en Job)
En Kolkman kwam na Pastoor van Wee
de wijwaterkwast hier zwaaien
bij snelheid viel dat soms niet mee:
te hard. om de bocht en… daar ga je!
‘t was armoe troef in de pastorie
geen eten, geen kool om te stoken.
Maar wel n hond, die potverdrie
de gelovigen beet in hun poten!
En Tini wast z’n goed en de vaat
en liet hen, die wat brachten
soms met haar mond op de goede plaats
weten dat zij niks verwachtte!
Het 25 jarig priesterfeest
heeft hij bij ons mogen vieren
Nou dat is zo goed geweest
Wij konden het goed. versieren!
Tot slot werd hij in Reutum benoend
ons bleven slechts de verhalen
Pastoor Kolkrnan blijft beroemd.
in de parochie-annalen.
Lied. 6:
(Wijze:, Kom kleine meid, dans rnet mij.)
(2 of 4 pastoors met bonnet en toog op een rij:
Oh ’t was fijn, oh, ’t was fijn
Pastoor te zijn
In Herfte-Wijthmen zo klein en fijn
Melk en eieren, spek en ham
en ‘n goed.belegde boterham.
Zwembroekje achter in de tuin
zomers bak je daar lekker bruin
En Zaterdags biechtte men telkens weer
‘t zelfde, ‘t zelfde van de vorige keer.
tralala, tralala.
Oh ’t was fijn, oh, ’t was fijn
verliefd. te zijn
In Herfte-Wijthmen zo klein en fijn
werd in ‘t parochiehuis gedanst
dan werd. Op ‘t kerkhof gesjanst .
Soms vreejen we ook wel in de berg
mensen, ja mensen, soms te erreg.
Maar dat is nu allemaal voorbij.
0mdat ik in ’t persvoer, in ‘t persvoer niet vrij!
tralala, tralala.
>>>>>>>Terug naar het overzicht van alle voorstellingen van toneelgroep SAGEZO
Samenstelling Gerard Hülsmann
Laatste wijziging: 11 oktober 2021